Doe de bloem en de basterdsuiker in een kom en meng daar de citroenrasp en bakpoeder doorheen. Klop het ei los en voeg de helft toe aan het bloemmengsel. De overige helft heb je nodig voor het bestrijken van de koeken.
Voeg de blokjes boter toe en kneed tot een samenhangend deeg. Verpak het deeg in vershoudfolie en laat minstens 1 uur rusten in de koelkast.
Voor de appelvulling doe je de stukjes appel met het water, de boter en vanille in een pan. Laat de boter op middelhoog vuur smelten en breng het mengsel aan de kook.
In een kleine kom roer je de suiker met de maïzena door elkaar en voeg toe aan de kokende appelstukjes. Laat het geheel al roerend indikken. Haal van het vuur en pureer met de staafmixer tot een gladde appelpuree en laat afkoelen.
Kneed het deeg voor het rollen nog een keer door. Verdeel het deeg in twee gelijke stukken en rol op een met bloem bestoven werkblad uit.
Met een uitsteker van zo’n 9 cm in doorsnede steek je uit beide lappen 10 rondjes, zodat je er 20 in totaal hebt. Uit de helft steek je met een spuitmondje drie gaatjes.
Plaats de 10 overige uitgestoken koeken over een of twee bakplaten met bakpapier en verdeel hierover heen de appelvulling. Zorg dat je zo’n 1/2 cm vrij houdt aan de randen. Plaats de bovenkant van je koek erop en duw voorzichtig aan bij de randen.
Strijk in met het resterende los geklopte ei en zodra je ze alle 10 hebt ingestreken, begin je weer opnieuw bij de eerste. Het ei van de eerste koek is dan weer deels opgedroogd en zo krijgen de koeken een mooie glimmende laag na het bakken.
Bak de koeken in een voorverwarmde oven van 200 °C (boven- en onderwarmte) in 13-15 minuten goudbruin. Laat afkoelen op een rooster, aangezien de appelvulling nog heet kan zijn en de smaak beter uitkomt als ze volledig afgekoeld zijn.